Article Information

Author:
Evert-Jan Vledder1

Affiliation:
1Hervormde gemeente Immanuël-West, Rotterdam, The Netherlands

Correspondence to:
Evert-Jan Vledder

Email:
ejvledder@planet.nl

Postal address:
Lieven de Keystraat 30, 3067 KJ Rotterdam,
The Netherlands

Dates:
Received: 23 Apr. 2010
Accepted: 10 July 2010
Published: 07 June 2011

How to cite this article:
Vledder, E.-J., 2011, ‘“Laat uw Naam geheiligd worden”: Een uiting van eerbied aan God’, HTS Teologiese Studies/Theological Studies 67(1), Art. #839, 6 pages. doi:10.4102/hts.v67i1.839

Copyright Notice:
© 2011. The Authors. Licensee: OpenJournals Publishing. This work is licensed under the Creative Commons Attribution License.

ISSN: 0259-9422 (print)
ISSN: 2072-8050 (online)
‘Laat uw Naam geheiligd worden’: Een uiting van eerbied aan God
In This Original Research...
Open Access
Abstract
Inleiding
Consensus doorbreken?
Uiting van eerbied
   • Het Quaddisj gebed
   • Romeinen 1:25
   • De Talmud en de Achttien Zegeningen
   • Grammaticale argumenten
Besluit
   • De lay-out van de tekst
   • Eerbied
Literatuurverwysings
Voetnotas
Abstract

Along with Norman Metzler, I will argue that the first petition of the Lord’s prayer: ‘Hallowed be thy Name’ (Mt 6:9b) is not the first petition in proper sense. It rather can be seen as a ‘parenthetical doxological phrase’ that describes closer the address ‘Our Father in Heaven’ (Mt 6:9b), following examples in both Jewish and Muslim traditions. The question will be raised whether the devotional address to God is not a stronger base for respectful co-existence and dialogue with each other than a rather general moral demand of ‘having respect for each other’?

Inleiding

Wij moesten elkaars preken bespreken. Dat was deel van de training Klinisch pastorale vorming die ik heb gevolgd. Een van de deelnemers was een Imam. Bij het luisteren naar zijn preek, viel het me op dat hij, iedere keer als hij ‘Allah’ of ‘Mohammed’ uitsprak, er direct een uiting van eerbied aan toevoegde. Na het verwijzen naar Allah, werd uitgesproken: ‘de Schone en de Verhevene’ en na Mohammed: ‘de vrede en zegen(ing) van Allah zij met hem.’1 Dat is een vrij algemeen gebruik onder Moslims, werd me verteld. Vrijwel tegelijk was ik twee artikelen over het Onze Vader aan het lezen: ‘The Lord’s prayer in sociological perspective’ van Douglas E. Oakman (1999:137−186) en ‘The Lord’s prayer: Second thoughts on the first petition’ van Norman Metzler (1999:187−202). Vooral het laatste van Norman Metzler sprak mij aan omdat hij eenzelfde waarneming heeft gedaan als ik. Zijn reflectie op de zogeheten eerste bede van het Onze Vader: ‘Laat uw naam geheiligd worden” (Nieuwe Bijbelvertaling 2004), was eveneens gestimuleerd door een gesprek met een Moslim student ‘(…) who, in his reflection to the prophet Mohammed, would immediately follow the mention of the name with a parenthetical doxological phrase like “may his name be praised”’(1999:189).

Consensus doorbreken?

Er heerst brede consensus over het feit dat de zinsnede ‘Laat uw Naam geheiligd worden’ de eerste bede is van het Onze Vader. Dat geldt voor zowel de tekst uit Matteüs (6:9b) als Lucas (11:2b; ook de tekst van Didache VIII 2; zie Verheul & Ruitenberg 2004:20). Vrijwel alle commentaren geven het zo weer (zie Metzler 1999:188; ook Carter 2000:164; Mello 2002:100; Nielsen 1971:129; Luz 1985:333, 342; Strecker 1984:116). Ook de meeste Bijbelvertalingen drukken in de lay-out van de tekst het zo af dat deze woorden de eerste bede weergeven, zo ook de Nieuwe Bijbelvertaling van 2004 (NBV). In haar recent verschenen bespreking van het Onze Vader in de NBV, gaat Yvonne van den Akker-Savelsbergh ook steeds uit van deze brede consensus (2007:395). Nergens krijg ik de indruk dat er anders over kan worden gedacht, klaarblijkelijk omdat deze consensus zo breed gedragen wordt of omdat de (liturgische) traditie tamelijk vasthoudend blijkt. Ook niet in de eigen reflectie van het Nederlands Bijbelgenootschap blijkt dat er enigszins over nagedacht is om het anders te zien (zie: www.voederbak.nl).

Er zijn wel enkele geleerden die met andere suggesties komen, maar zij zetten het niet door. Zo oppert Philip B. Harner wel de mogelijkhied om de eerste bede te zien als ‘…an expression of praise or respect for God rather than a real petition’ (1975:60). Toch kiest hij niet voor deze optie omdat ‘laat uw Naam geheiligd worden’ dezelfde woordorde en stijl heeft als de andere ‘Gij’ beden van het Onze Vader (Harner 1975:61). Jan Lochman (1990) oppert ook de mogelijkheid om ‘laat uw koninkrijk komen’ te zien als eerste bede, maar stelt dat hij daar zelf tegen is omdat ‘laat uw Naam geheiligd worden’ beter past; als eerste bede:

…it has its basis in the very heart of the biblical outlook. (…) it corresponds to what is biblically the one thing necessary, the human need (and necessity) of God. (Lochman 1990:29)

Harner en Lochman overtuigen echter niet met sterke argumenten. Ook geven ze nergens literatuurverwijzingen waar deze opties uit zouden kunnen blijken; zo weinig serieus nemen ze dit klaarblijkelijk. Van den Akker-Savelsbergh stelt eveneens: ‘Wanneer men uitgaat van een achterliggende joodse (liturgische) traditie, kan dit betekenen dat de eerste drie beden van het Onzevader tevens het betekeniselement van zegenbeden bevatten’ (2004:346; mijn cursivering; zie ook Mello 2002). Echter, in heel haar overigens indrukwekkende en zeer uitgebreide proefschrift over het Onze Vader, blijft ze er echter bij dat het gaat om een bede in de zin van een smeking of dringend verzoek en nog geen doxologische uiting van eerbied. Het verschil tussen een bede en een doxologische uiting van eerbied ligt daarin dat bij de laatste de eerbied, achting en ontzag tot God heel nadrukkelijk wordt uitgesproken in de vorm van deze uiting. Een bede impliceert wel eerbied en achting, in een uiting van eerbied wordt het expliciet zo gesteld. Anders gezegd: een bede kan ook een lofprijzing impliceren. ‘Laat uw Naam geheiligd worden’ als uiting van eerbied, drukt deze lofprijzing nadrukkelijk uit.

Mede met Norman Metzler wil ik me er echter aan wagen om deze consensus ter discussie te stellen, en voorstellen dat de woorden ‘Laat uw Naam geheiligd worden’ niet de eerste bede van het Onze Vader is, maar een doxologische eretitel (of uiting van eerbied) die het adres van het gebed: ‘Onze Vader, in de hemel’ (Mat. 6:9a) of ‘Vader’ (Luc. 11:2a) nader bepaalt. Dit in overeenstemming met wat het gebruik bij Moslims is, en zoals ook zal blijken, te vergelijken is met het Rabbijnse baruch atta adonai (‘de eeuwige, zijn Naam zij geprezen’). Zo wordt de zinsnede: ‘Laat uw koninkrijk komen’, pas echt de eerste bede van het Onze Vader. Dat in overeenstemming met het Leitmotif van het komende Koninkrijk van God in het evangelie van Matteüs. Zo gezien heeft Matteüs niet zes2, maar vijf beden, en Lucas geen vijf, maar vier.

Uiting van eerbied

Metzler oppert dat vrijwel alle commentaren op zowel het evangelie van Matteüs als Lucas ‘Laat uw Naam geheiligd worden’ zien al eerste bede. Zoals hierboven aangegeven, is dat ook mijn waarneming. Hij stelt dat J.A. Fitzmyer in zijn commentaar op Lucas wel de mogelijkheid van de doxologische aard van de eerste bede erkent, maar dat hij faalt om het nadrukkelijk als doxologische uiting van eerbied te betitelen (1985:898; zie ook Metzler 1999:191). Ook Robert Gundry, in zijn commentaar op Matteüs zet één stapje voorbij de consensus doordat hij de eerste bede scheidt van de tweede en het in de opbouw van de ‘eerste strofe’ van het gebed aan het adres ‘Vader’ verbindt (1982:105). Echter, zoals Metzler (1999) stelt:

Despite the value of their scholarship, neither Fitzmyer nor Gundry is led by their insights to what seems to be an obvious and much more natural explanation of the phrase ‘hallowed be thy name. (Metzler 1999:193)

De argumenten die aangevoerd kunnen worden om ‘Laat uw Naam geheiligd worden’ te zien als doxologische uiting van eerbied zijn:

• het verband met het Aramese Quaddisj gebed
• naar het voorbeeld van Romeinen 1:25
• de doxologie in de Talmud en de Achttien Zegeningen
• grammaticale argumenten.

Het Quaddisj gebed
Alberto Mello legt een verband tussen het uit de tempeltijd stammende aramese Quaddisj gebed en de woorden ‘laat uw Naam geheiligd worden’ (2002:100). Hij is daarin niet de enige, ook Georg Strecker (1984:113) en Ulrich Luz (1985:343) leggen dit verband. Stelt Mello (2002):

Het aloude aramese Quaddisj gebed – waarmee de dienst van de synagoge wordt afgesloten – begint zo: ‘Dat zijn grote Naam verheerlijkt en geheiligd zij in de wereld die Hij heeft geschapen naar zijn wil.’ De drie eerste aanroepingen van het Pater zijn niet beden maar zegeningen; en de rabbijnen zullen vaststellen dat ‘een zegening waarin de Naam [van God] niet voorkomt geen zegening is’(Berochot 40b). De qiddush ha-sjem, ‘heiliging van de Naam’, is voor het joods religieuze leven van groot belang. Hij wordt verwerkelijkt in dagelijkse onderwerping aan de Thora en in zijn uiterste vorm in martelaarschap. (Mello 2002:100)

Verdere consequenties dan alleen de interessante constatering dat Jezus’ gebed overeenkomsten toont met Joodse gebeden, trekken Mello, Strecker en Luz echter niet. Strecker (1984:113) stelt alleen: ‘Da Jesus seiner Herkunft nach ein Jude war, kann es nicht überraschen, daß die Literatur des antiken Judentums Gebete überliefert, die weitgehende Übereinstimmungen mit dem Gebet Jesu aufweisen’. Hier blijft het echter bij en dat vind ik een gemis. Er moet méér af te leiden zijn dan alleen de Joodse aard van het Onze Vader in het algemeen en de ‘eerste bede’ in het bijzonder.

Metzler durft wel verdere consequenties te trekken uit het Joods karakter van het Onze Vader (1999:193−194). Hij ziet de overeenkomsten tussen het zogehete ‘half-Quaddisj’ en het Onze Vader in de zinsneden: ‘Exalted and hallowed be His great Name’ [geheiligd zij uw naam] en ‘May He establish His kingdom’ [uw koninkrijk kome]:

Exalted and hallowed be His great Name
in the world which He created
according to His will.
May He establish His kingdom
in your lifetime and in your days,
and in the lifetime of the whole household of Israel,
speedily and at a near time.
And say: Amen.
(Engelse vertaling uit Petuchowski 1978:37; mijn cursivering)

Deze zinsneden lijken voor Metzler meer op lofprijzingen aan God dan op beden omdat het subject onbepaald is.

Nog sterker echter komt de doxologische aard als bepaling bij de Naam naar voren uit de volgende delen van het Quaddisj:

Blessed and praised,
glorified and exalted,
extolled and honoured,
magnified and lauded
be the Name of the Holy One, praised be He
although He is beyond all blessing and hymns,
praises and consolations
which may be uttered in the world.
And say: Amen.
(Petuchowski 1978:37; mijn cursivering)

En uit het zogehete ‘Burial Kaddish’

Exalted and hallowed be His great Name
in the world which He will renew,
resurrecting the dead,
and raising them up to eternal life.
He will rebuild the city of Jerusalem,
and establish His temple in its midst.
He will uproot idolatry from the earth,
and restore the worship of God to its place.
The Holy One, praised be He, will reign
in His sovereignty and in His glory.
May this be in your lifetime and in your days,
and in the lifetime of the whole household of Israel,
speedily and at a near time.
And say: Amen.
(Petuchowski 1978:38−39; zie ook 43−44; mijn cursivering)

De conclusie waartoe Metzler (1999) komt is:

In both of these instances we have the name of God spoken, immediately followed by a unique parenthetical phrase, which we are calling a doxological honorific qualifier, and then the prayer continues. It is important for the purposes of our study to note that the terms ‘hollowed’ (qōdeš), ‘praised’ (hallel), and ‘blessed’ (barûch), are functional equivalent in Jewish doxological usage. (Metzler 1999:194−195; mijn cursivering zie ook Deissler 1978:7)

Romeinen 1:25
Als voorbeeld van een soortgelijke constructie als ‘doxological honorific qualifier’ geeft Metzler (1999) Romeinen 1:25 de vertaling van de New International Version:

…they exchange the truth of God for a lie, and worshiped and served created things rather than the Creator – who is forever praised. Amen. Because of this, God gave them over to shameful lusts… (Metzler 1999:195; mijn cursivering)3

En ook in een vertaling van Sanday en Headlam in hun oude commentaar (1895) op Romeinen die Metzler (1999) weergeeft:

Reprobates, who could abandon the living and true God for a sham divinity, and render divine honours and ritual observance to the creature, neglecting the Creator (Blessed be His name for ever!). (Metzler 1999:195; mijn cursivering)

Als toelichting citeert Metzler (1999) uit het werk van Sanday en Headlam:

Doxologies like this are of constant occurrence in the Talmud, and are a spontaneous expression of devout feeling called forth either by the thought of God’s adorable perfection or sometimes (as here) by the forced mention of that which reverence would rather hide. (Metzler 1999:195)4

De Talmud en de Achttien Zegeningen
Om nog verder kracht toe te voegen aan zijn argumenten, citeert Metzler uit de Talmud waarin de zinsnede ‘gezegend zij Hij’ als zogehete ‘spontaneous doxological honorific qualifier’, duidelijk op de naam van God volgt.5 ‘The Palestinian Talmud, commenting on boldness and humilitiy in prayer, makes the observation, “however much you bother Him, the Holy One, blessed be He, will receive you’ (Y.Ber.9 (p.13b) in Metzler 1999:195−196; mijn cursivering). 6 Hier vind ik de argumentvoering van Metzler echter nogal mager en zou ik wat toe willen voegen.

Een aanvullende argument om ‘laat uw Naam geheiligd worden’ als eerbiedige doxologische bepaling te zien, vinden we in het artikel van Joseph Heinemann (1978:81−89; zie ook Bahr 1978:150). Dit is door Metzler enigszins over het hoofd gezien. Heinemann vindt meer overeenkomsten tussen het Onze Vader en de Achttien Zegeningen dan bij het Quaddisj. Hij constateert dat Achttien zegeningen opgebouwd is volgens een schema: lofprijzing – beden – dankzegging (zie ook Van den Akker-Savelsbergh 2004:340). Verder wordt God meestal aangesproken in de tweede persoon, vaak in de imperatieve vorm (Heinemann 1978:82). Ook persoonlijke gebeden zijn vaak eenvoudig en niet uitgebreid wat inhoud en structuur betreft. Vaak begint het met een eenvoudige inleidingregel: ‘Mag het Uw wil zijn’. Deze eenvoudige stijl en openingsformule hebben als doel dat de aanbidder God in niet al te krachtige taal aan zal spreken. De aanbidder zal God niet al te direct en aanmatigend aanspreken alsof hij God aan zal zeggen wat om te doen.

A prayer which uses the stylistic device ‘May it be Thy will…’ expresses an appropriate amount of reverence and restraint (…) Behind this formula, then, is the feeling that man should not approach God with his requests in too forceful a manner. (Heinemann 1978:83−84)

Hoewel de imperatieve vorm in het gebed niet helemaal afwezig is, ging de voorkeur volgens Heinemann in een gebed uit naar de voorzichtige formule: ‘mag het Uw wil zijn’ omdat het beter de nederige en ontvankelijke instelling van de aanbidder weergeeft. Heinemann (1978) komt dan tot de volgende stelling:

Furthermore, even though the use of the imperative form in petitions was allowed in public prayer, such petitions were nonetheless not recited at the very beginning of the prayer, but followed upon some expression of praise. ‘Let a man always declare the praise of God and afterwards present his petition.’ (B. Berakhoth 32a.) So, too, ‘when Moses began [his prayer], he did not begin petitioning for the needs of Israel until he had first declared the praise of God. In the same fashion, the Eighteen Benedictions, which were instituted by the early Sages, do not immediately begin with the need of Israel…[but with a preamble of praise].’ (Sifré to Deuteronomy, 343). (Heinemann 1978:84−85; mijn cursivering)

Wat Heinemann afleidt t.a.v. het gebed van Jezus is dat de opening clausules: ‘laat uw Naam geheiligd worden, laat uw koninkrijk komen en uw wil gedaan worden’ lofprijzingen zijn die aan de beden voorafgaan. Verder is ook de zinsnede ‘want aan u behoort het koningschap, de macht en de majesteit tot in eeuwigheid’ (aan het einde van het Onze Vader) een lofprijzing (doxologie): ‘Jesus’prayer appears to have been modelled upon the pattern employed in the set synagogue prayers, especially the Eighteen Benedictions’ (Heinemann 1978:85−86; zie ook Mello 2002:99−100 en Oakman 1999:144). Hoewel Heinemann alle drie de eerste ‘beden’ samen ziet als lofprijzingen, versterkt het juist daarom het argument van Metzler dat de eerst ‘bede’ eigenlijk geen bede is, maar een doxologie, die ‘Onze Vader in de hemel’ nader bepaalt.7

Heinemann constateert dat er een verschil is tussen de doxologische eerbiedige zinsnede in het Quaddisj en die van het Onze Vader: in het Quaddisj staan ze in de derde persoon enkelvoud, en in het Onze Vader in de tweede persoon enkelvoud (1978:81). Is dat een probleem? Metzler vindt van niet. De tweede persoon eerder dan de derde leidt ons niet echt van ons argument af. Hij vindt een voorbeeld van de tweede persoon in de Achttien Zegeningen dat overeenkomt met het gebruik van Jezus (Metzler 1999:196; zie ook Petuchowski 1978:34).

De Aramese aanspreekvorm ‘Abba’ betekent niet per definitie de intieme vorm ‘pappa’ (zie James Barr 1988:28−47; ook Oakman 1999:156). Meer nog dan deze aanspreekvorm duidt echter de doxologische uiting van eerbied wel op nabijheid en intimiteit.8 Zegt Metzler (1999):

As an obedient and loving child of God, Jesus cannot keep from breaking into spontaneous exclamation of praise when he speaks the name of his heavenly Father. His traditional Jewish liturgical heritage and sensibility simply break through... (Metzler 1999:196)

Grammaticale argumenten
Naast een vergelijking met de Joodse liturgische traditie, vindt Metzler verder ondersteuning voor zijn pleidooi in een grammaticaal onderzoek van het Grieks van de eerste drie ‘beden’ van het Onze Vader. Nader onderzoek naar ‘laat uw Naam geheiligd worden’, ‘ laat uw koninkrijk komen’ en ‘laat uw wil gedaan worden’ leveren niet echt de keurige parallellie op die door veel commentaren gesuggereerd worden, en door veel vertalingen worden weergegeven. Dat geldt ook voor de Nieuwe Bijbelvertaling die een mooie parallellie vertoont tussen ‘uw naam’, ‘uw koninkrijk’ en ‘uw wil’ (zie Verheul & Buitenwerf 2004:22). Zegt Metzler (1999):

An important grammatical observation is that the verb for ‘may your name be hallowed’ [ἁγιασθήτω] is aorist passive imperative, while ‘may your kingdom come’ [ἐλθέτω] is aorist active imperative, and ‘ may your will be done’ [γενηθήτω] is a deponent verb, having only a passive form in Greek but having an active meaning.9 Indeed, all the verbs in the Lord’s prayer are grammatically active in intent except ‘be hallowed’ [ἁγιασθήτω], further reinforcing our contention that this phrase is different in kind from the other phrases in the prayer. Thus there is nothing in the text which demand that ‘hallowed,’ ‘kingdom come’ and ‘will be done’ be construed as parallel petitions. (Metzler 1999:196−197)10

De zinsneden ‘laat uw koninkrijk komen’ en ‘laat uw wil geschieden’ kunnen dus wel gezien worden als echte beden. Dat hoeft niet het geval te zijn met ‘laat uw Naam geheiligd worden’. Met de passieve vorm van het werkwoord wijkt deze af van al de andere werkwoorden in het Onze Vader. Daarom is de gesuggereerde parallellie geen noodzaak en opent dat de mogelijkheid om het te zien als ‘parenthetical phrase serving as a doxological honorific qualifier of the address, similar in style as a doxological honorific qualifiers mentioned above’ (Metzler 1999:198).

Besluit

De lay-out van de tekst
Wanneer we ‘laat uw Naam geheiligd worden’ zien als doxologische uiting van eerbied, wordt de eerste werkelijke bede van het Onze Vader: ‘laat uw koninkrijk komen.’ Het bidden voor het komen van Gods koninkrijk zou zo in overeenstemming zijn met heel de boodschap en missie van Jezus. Het (nabije) verwachten en het verkondigen van het koninkrijk van God, is een kernthema van Jezus’ boodschap. In het licht van het komende koninkrijk, bad Jezus volgens Matteüs en Lucas dat de kracht van het komende koninkrijk nu al in het heden zichtbaar zal worden door het doen van Gods wil op aarde (Metzler 1999:198−200).11 De latere toevoeging van het doxologische einde van het Onze Vader: ‘Want aan u behoort het koningschap, de macht en de majesteit tot in eeuwigheid. Amen’ is consistent aan het thema van het Koninkrijk. Dit einde past bij de opbouw van het Joodse gebed: lofprijzing – beden – lofprijzing (Metzler 1999:201; zie ook Heinemann 1978:81−89 en Bahr 1978:150).

De doxologische uiting van eerbied ‘geheiligd worde uw naam’, stelt Metzler, zou ook op gepaste manier in de lay-out van de tekst van de Bijbelvertalingen weergegeven moeten worden. Dit temeer omdat de heiliging van de Naam van God een belangrijke rol speelt in het joods religieuze leven (zie Van den Akker-Savelsbergh 2004:346). In het Engels doet Metzler (1999) een voorstel:

Our Father in heaven – hallowed be thy name! –
Thy Kingdom come!
Thy will be done on earth as it is in heaven.
(Metzler 1999:198)12

De wijze waarop de vertaalde tekst van het Onze Vader volgens het evangelie van Lucas (11:2) in de Nieuwe Bijbelvertaling is afgedrukt, komt het dichts bij het voorstel van Metzler. Met enkele wijzingen, namelijk het toevoegen van twee liggende streepjes voor en na ‘laat uw naam geheiligd worden en het weglaten van ‘en’, zou het zo in het Nederlands weergegeven kunnen worden:

Hij zei tegen hen: ‘Wanneer jullie bidden, zeg dan:
“Vader – laat uw naam geheiligd worden –
laat uw koninkrijk komen…”’13

Omdat we niet streng aan de parallellie vast hoeven te houden omdat deze parallellie ook niet in het Grieks strikt noodzakelijk is, zoals Metzler heeft aangegeven, zou ik het als volgt weergeven:

Onze Vader in de hemel – geheiligd worde (of zij) uw Naam – 14
laat uw koninkrijk komen
laat uw wil gedaan worden…

Eerbied
Om ‘laat uw naam geheiligd worden’ te zien en weer te geven als een doxologische uiting van eerbied heeft enkele voordelen:

• Ulrich Luz vraagt zich af of de passieve vorm van het werkwoord ‘heiligen’ wel een ‘Passivum Divinum’ is, d.w.z. dat God ‘in endzeitlicher Selbstmanifestation etwas für seinen Namen tun solle’ (1985:342). Hij vraagt zich af of niet ook de mens subject kan zijn van het heiligen. ‘Von Gott würde dann erbeten, daß Menschen durch rechten Gebrauch des Gottesnamens und Gehorsam gegenüber seinem Willen seinen Namen heiligen. Die Bitte käme in die Nähe einer Selbstaufforderung: Laßt uns den Namen Gottes heiligen’ (1985:342−343; mijn cursivering). Yvonne van den Akker-Savelsbergh stelt dat het Grieks ook de mogelijkheid toelaat dat het heiligen een samenwerken is van God én mens (2007:395). Strikt grammaticaal genomen is ‘de naam’ (God) het subject van deze ‘bede’ en is de mens hooguit indirect bij de heiliging van God betrokken (Van den Akker-Savelsbergh 2007:395).

Wanneer wij het echter niet meer strikt zien als ‘bede’, maar als doxologische uiting van eerbied, is de mens veel directer en actiever betrokken bij het heiligen van de Naam van God – hij of zij doet dat direct in het uitspreken van de woorden ‘geheiligd zij uw naam’. Ik ben het daarom maar ten dele met Van den Akker-Savelsbergh (2007) eens. Ze stelt:

In de vertaling ‘laat uw naam geheiligd worden’ (NBV) komt duidelijker dan in de aanvoegende wijs ‘uw Naam worde geheiligd’(WV en NBG 1951; vgl. Naardense Bijbel) naar voren dat we naast de dringend tot de Vader gerichte bede om zijn naam te heiligen tegelijk zelf ook actie dienen te ondernemen. Wie bidt, spreekt niet alleen God aan, maar ook zichzelf en de andere bidders. (Van den Akker-Savelsbergh 2007:396)

De doxologische uiting van eerbied doet juist dat, maar dan scherper. Het is daarom jammer dat er in finale vertaling afgeweken is van de bekende woordvolgorde: ‘uw Naam worde geheiligd’. De aanvoegende wijs wilde men zoveel mogelijk in de NBV vermijden, maar het is toch ook mogelijk om een plechtige conjunctief te gebruiken naar het voorbeeld van Ruth 1:8−9 (zie: www.voederbak.nl (Nieuwe Testament/Matteüs/Het onzevader (Mat. 6:7−15)/Opnieuw vertalen/laat)).

• In aansluiting bij het voorafgaande, versterkt de doxologische uiting van eerbied het Joodse principe van de Onnoembaarheid van God. Als er dan wel naar Hem wordt verwezen, dan op een eerbiedige wijze. Ook dat zou in de lay-out van de tekst tot uitdrukking moeten komen. Daarom vind ik het jammer dat ‘Naam’ in de finale tekst van de NBV met een kleine letter wordt weergegeven. Het is jammer dat de vertalers afgeweken zijn van een eerder voorstel om de hoofdletter te behouden.15 Precies wat daar de overweging bij was, staat ook niet op de website van het Bijbelgenootschap.

• Dat Jezus een vrome Jood was, is geen nieuw inzicht. Door echter ‘laat uw Naam geheiligd worden’ te zien als doxologische uiting van eerbied, wordt dat inzicht wel verder versterkt. In dit verband stelt Metzler (1999):

(Jesus) was addressing his heavenly Father in a personal yet honoring way, and the parenthetical phrase ‘hallowed be thy name’ rolled off his tongue naturally and spontaneously as part of his prayer life as a pious Jew. As in Jesus’ whole life, as we know, his heavenly Father was indeed supremely reverenced and holy. (Metzler 1999:202)

• Om ‘laat uw Naam geheiligd worden’ te zien als doxologische uiting van eerbied, is geen algemeen gedeeld inzicht. Zoals aangegeven, wordt het in vrijwel geen enkele commentaar of Bijbelvertaling zo weergegeven. Deze brede consensus geeft aan dat dit inzicht zelfs enigszins vreemd is aan de christelijke traditie in de volle breedte. Toch zou het ter discussie stellen van deze brede consensus in de christelijke traditie een bijdrage kunnen leveren in het interreligieuze gesprek tussen Joden, Christenen en Moslims. Zouden de aanhangers van deze drie tradities elkaar niet kunnen vinden in het feit dat zij hun God eerbiedig aanspreken? Wat beleving, inhoud en beeld van God betreft zijn er grote verschillen, ook in de precieze bewoording van de uitingen van eerbied. Echter, in het feit van het eerbiedig aanspreken van God in de vorm van een doxologische uiting van eerbied, bestaat er een sterke overeenkomst. Is het feit dat men elkaar zou kunnen vinden en respecteren in het eerbiedig aanspreken van God niet een sterker basis voor respectvolle omgang met elkaar dan alleen een algemeen moralistische eis van ‘respect hebben voor elkaar’? Biedt eerbied, meer nog dan respect, geen sterker basis voor gesprek?

Literatuurverwysings

Bahr, G.J., 1978, The use of the Lord’s prayer in the primitive church, in J.J. Petuchowski & M. Brocke (eds.), The Lords Prayer and Jewish Liturgy, p. 150, Burns & Oates, London.

Barr, J., 1988, ‘Abba Isn’t Daddy’, Journal of Theological Studies 39, 28−47. doi:10.1093/jts/39.1.28

Carter, W., 2000, Matthew and the Margins: A Socio-political and religious Reading, Sheffield Academic Press, Sheffield.

Chilton, B. & Evans, C.A. (eds.), 1999, Authenticating the words of Jesus, Brill, Leiden.

Deissler, A., 1978, ‘The Spirit of the Lord’s Prayer in the faith and worship of the Old Testament’ , in J.J. Petuchowski & M. Brocke (eds.), The Lords Prayer and Jewish Liturgy, pp. 3−17, Seabury, New York.

Fitzmyer, J.A., 1985, The Gospel according to Luke X-XXIV, Doubleday, Garden City.

Graubard, B., 1978, ‘The Kaddish Prayer’, in J.J. Petuchowski & M. Brocke (eds.), The Lords Prayer and Jewish Liturgy, pp. 59−72, Seabury, New York.

Gundry, R.H., 1982, Matthew: A Commentary on His Literature and Theological Art, Eerdmans, Grand Rapids.

Harner, P.B., 1975, Understanding the Lord’s Prayer, Fortress, Philadelphia.

Heinemann, J., 1978, ‘The Background of Jesus’ prayer in the Jewish liturgical tradition’, in J.J. Petuchowski & M. Brocke (eds.), The Lords Prayer and Jewish Liturgy, pp. 81−89, Seabury, New York.

Jay, E.G., 1958, New Testament Greek: An introductory grammar, S.P.C.K., London.

Lochman, J.M., 1990, The Lord’s Prayer, transl. G.W. Bromiley, Eerdmans, Grand Rapids.

Luz, U., 1985, Das Evangelium nach Matthäus 1. Teilband Mt.1−7., Benzinger, Zürich.

Newman B.M., & Nida, E.A., 1973, A Translator’s handbook on Paul’s letter to the Romans, UBS, Stuttgart.

Mello, A., 2002, Mattheüs de Schriftgeleerde: Het evangelie als Midras, vert. O.L.M. Bijvoet, Kok, Kampen.

Metzler, N., 1999, ‘The Lord’s prayer: Second thoughts on the first petition’, in B. Chilton & C.A. Evans (eds.), Authenticating the words of Jesus, pp. 187−202, Leiden, Brill.

Nielsen, J.T., 1971, Het Evangelie naar Mattheüs, Callenbach, Nijkerk.

Oakman, D.E., 1999, ‘The Lord’s prayer in sociological perspective’, in B. Chilton & C.A. Evans (eds.), Authenticating the words of Jesus, pp. 137−186, Brill, Leiden.

Petuchowski, J.J., 1978, ‘Jewish prayer texts of the rabbinic period’, in J.J. Petuchowski & M. Brocke (eds.), The Lord’s Prayer and Jewish Liturgy, p. 37, Seabury, New York.

Petuchowski, J.J. & Brocke, M. (eds.), 1978, The Lord’s Prayer and Jewish Liturgy, Seabury, New York.

Sanders, E.P., 1996, Jezus, mythe en werkelijkheid, vert. L. Debroey, Callenbach, Nijkerk.

Schlier, H., 1979, Der Römerbrief, Herder, Freiburg.

Strack H.L., & Billerbeck, P., 1926, Das Evangelium nach Matthäus: Erläutert aus Talmud und Midrasch, C.H. Beck, München.

Strecker, G., 1984, Die Bergpredigt: Ein exegetischer Kommentar, Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen.

Spronk, K., Verheul, C., de Vries, L. & Weren, W. (reds.), 2007, De Bijbel vertaald: De kunst van het kiezen bij het vertalen van de bijbelse geschriften, Meinema, Zoetermeer.

Van den Akker-Savelsbergh, Y., 2004, ‘Het onzevader: Een meerstemmig gebed? Een tekstsemantisch onderzoek naar het onzevader in de versie van Matteüs (Mt 6, 9b−13)’, proefschrift ter verkrijging van de graad van doctor in de godgeleerdheid, Universiteit van Tilburg.

Van den Akker-Savelsbergh, Y., 2007, ‘Het Onzevader in de Nieuwe Bijbelvertaling’, in K. Spronk, C. Verheul, L. de Vries & W. Weren (reds.), De Bijbel vertaald: De kunst van het kiezen bij het vertalen van de bijbelse geschriften, pp. 388−404, Meinema, Zoetermeer.

Verheul, C., & Buitenwerf, R., 2004, ‘Het Onze Vader in de Nieuwe Bijbelvertaling’, Met andere woorden 23(2), 19−25.

Voetnotas

1.Met erkenning aan Imam Iftekhar Chisti te Rotterdam.

2.Ik neem aan dat ‘En breng ons niet in beproeving, maar red ons uit de greep van het kwaad’ (Mat. 6:13, NBV) één bede is.

3.Zie de Nederlandse vertaling: ‘Zij hebben de goddelijke waarheid verruild voor de leugen, en de schepping geëerd en aanbeden in plaats van de schepper; Hij is gezegend in eeuwigheid! Amen’ (WV’95; mijn cursivering).

4.Ook Heinrich Schlier (1979:25) ziet deze zinsnede als een lofprijzing van een vrome Jood. Zie ook Newman & Nida (1973:25).

5.Ik ben me er van bewust dat citeren uit de Talmud tot anachronisme kan leiden. Toch geven de verschillende artikels in het werk van Petuchowski & Brocke (1978) overtuigend aan dat we wat de Joodse liturgische traditie toch kunnen spreken van een redelijke constante en doorgaande traditie die ook terug te voeren is naar de tijd van de historische Jezus zelf. Hermann Strack en Paul Billerbeck (1926:406−409) rekenen ook dat de grootste gedeelte van de zogehete Achtien Zegeningen stamt uit de tijd vóór het ineenstorten van de tempel. Ook het Quaddisj gebed rekenen ze als zeer oud. Zie ook Van den Akker-Savelsbergh (2004:345).

6.In het werk van Baruch Graubard (1978:59−72) komen ook nog verschillende voorbeelden voor.

7.Van den Akker-Savelsbergh (2004:341) ziet ook grote verschillen tussen het Onze Vader en de Achttien Zegeningen. ‘Het korte en compacte Onzevader is niet opgebouwd als een “snoer” van berachot met inleidende en afsluitende zegenbeden zoals het Achttiengebed’ Toch biedt de drieslag: lofprijzing – beden – lofprijzing een goed aanknopingspunt voor de opbouw van het Onze Vader. Dit zijn goede thematische aansluitingen met het Onze Vader. Hoewel de laatste lofprijzing niet in de oorspronkelijke versie van Matteüs of Lucas voorkomt en pas in de Didache is toegevoegd, zijn er genoeg aanleidingen om aan te nemen dat Jezus al wel met deze traditie bekend was.

8.Zie Van den Akker-Savelsbergh (2004:342) voor meer over afstand en nabijheid in Matteüs 6:9b.

9.Zie ook Jay (1958:85−86).

10.Voor toelichting op de grammaticale vormen van de werkwoorden, zie ook Van den Akker-Savelsbergh (2004:395).

11.Edward Sanders (1996:231−248) gaat uitvoerig in op het thema van het koninkrijk van God. Ook Strecker (1984:118) en Luz (1985:341) zien het nabije koninkrijk van God als het centrale thema van Jezus’ boodschap; zie ook Van den Akker-Savelsberg (2004:162, 231).

12.Het is jammer dat Metzler in het Engels name niet met een hoofdletter weergeeft; zie de overwegingen daarover hieronder.

13.Ik begrijp niet waarom ‘en’ [και] in de NBV vóór ‘laat uw koninkrijk komen’ is toegevoegd; het staat niet in het Grieks en geen andere vertaling geeft het weer.

14.Naar het voorbeeld van de Naardense Bijbel. Dit oogt misschien niet zo fraai, maar geeft wel aan dat het gaat om een doxologische uiting van eerbied. ‘Worde’ zou vervangen kunnen worden met een plechtige conjunctief: ‘zij’ naar het voorbeeld van Ruth 1:8−9 in de NBV.

15.Zie de werkversie van het Bijbelgenootschap: “‘Geheiligd worde uw Naam’: de ‘Naam’ staat zowel in het Oude als het Nieuwe Testament voor God zelf en geeft uitdrukking aan de onnoembaarheid van God in zoverre zijn ‘naam’ dynamisch van aard is: ‘Ik zal er zijn’ (niettemin noemt Jezus hem ook ‘Vader’). Denk ook aan het gebruik van ‘naam’ in Handelingen: ‘de naam aanroepen’, ‘de verkondiging van de naam’ e.d. Omdat de ‘Naam’ hier naar God zelf verwijst, staat er een hoofdletter (zo ook Willibrord Vertaling). De ‘heiliging’ van de Naam (d.w.z. het als heilig behandelen van de Naam, het heilig maken van de Naam) impliceert eerbiediging èn belijdenis van de Naam. Geen enkele vertaling biedt een volwaardig alternatief. Het lijkt beter om vast te houden aan de bekende woordvolgorde: ‘Uw Naam worde geheiligd’” (NBV/43LUK.V1B/990902/JB/Lucas 9:51−19:28, blz. 9).



Crossref Citations

No related citations found.